afb. Frans de la Cousine
'Als kleine jongen wandelde ik regelmatig aan de hand van mijn vader door de straten en stegen van mijn moederstad, 's-Hertogenbosch. Mijn vader vertelde dan hoe deze historische stad het resultaat was van een geleidelijk groeiproces. Aan het begin van de dertiende eeuw had Den Bosch de omvang van het gebied van de huidige markt. Vader wees mij op sporen van de eerste omwalling in het plaveisel en verscholen in de hedendaagse architectuur'. Zo typeerde ik mijn vader, de architect Jos van der Vaart (1919-2000), in 1999 (diss. Nijmegen). En het is waar dat mijn vader al docerend door zijn stad placht rond te wandelen. Dat deed hij met grote regelmaat. Wij, zijn kinderen (en natuurlijk zijn echtgenote: Els van den Besselaar) vormden zijn eerste gehoor, maar later waren daar ook zijn bouwkunde- leerlingen, historici (amateur of professioneel), of zo maar belangstellenden die hij door zijn ogen naar de gebouwde omgeving liet kijken. Het was de tijd dat de historische stad van Den Bosch bedreigd werd, bijna bezweken onder megalomane plannen van stadsbestuurders die de Brabantse hoofdstad in de vaart der volkeren wilden opstuwen. De binnenstad was door de oorlog beschadigd geraakt en overbevolkt. Ingevolge opeenvolgende plannen zou de oude stad gesaneerd worden, monumentale panden zouden wijken voor snelle wegen. De Dieze zou worden gedempt. Plaatselijk raakten gemoederen verhit met name toen op basis van het Structuurplan '64 op 21 januari 1969 de gemeenteraad besloot krediet te verlenen ten behoeve van rioleringswerkzaamheden. Dat besluit werd ontmaskerd als de opmaat om tot demping van de voor de stad zo karakteristieke Dieze te komen. Na jaren kon vader nog genieten van het huzarenstukje waarbij hij samen met een aantal andere verontruste Bosschenaren middels succesvol beroep op de Kroon deze plannen wist te verijdelen. Zijn pleidooi was voor een integrale aanpak van de binnenstad.1 Zelf leverde hij daaraan een bijdrage, niet via de politiek, maar door het (mede) oprichten op 3 september 1968 van de De Boschboom, Kring voor Geschiedenis en heemkunde, waarvan hij jarenlang de voorzitter was. Vaders antwoord was dus er één van belangstelling kweken, bewustwording opwekken voor het cultureel erfgoed betreffende Den Bosch. En daarbij ging hij bijzonder planmatig te werken. Hem stond een stedenatlas voor ogen, een verzameling kaarten in de traditie van Braun & Hoogenberg (die hij in de loop der jaren ook zou vervaardigen), maar dan voorzien van grondige tekst en uitleg. Met dat doel voor ogen riep hij de Boschboom Bladeren in het leven, waarvan hij al die jaren het secretariaat voerde en geregeld een schrijvend aandeel had. Eigenlijk vormen de onderwerpen van dit historisch tijdschrift achteraf gezien de lemmata van deze atlas, die er overigens tijdens zijn leven niet gekomen is. Maar de 42 afleveringen over uitlopende onderwerpen van historische, kunsthistorische, kerkhistorische, landschaphistorische, planologische en politieke aard vormen een rijke oogst van eigen onderzoek of van door vader gestimuleerd onderzoek. Met recht kan gesteld worden dat mijn vader een kenner van de stad Den Bosch en haar omgeving was. Geboren en getogen Bosschenaar - binnen de wallen zoals hij met gepaste trots placht te zeggen - had hij zich aanvankelijk georiënteerd op de filosofie en de theologie, alvorens hij bouwkunde studeerde aan de Academie voor beeldende en bouwende kunsten te Tilburg. Als bouwkundige op de afdeling Tekenkamer en Stadsontwikkeling van de dienst Gemeentewerken van Den Bosch, had hij de boven getypeerde discussie over stadsvernieuwing van binnen uit meegemaakt. Daar is ook de kiem gelegd voor de grote kennis van de bouwgeschiedenis van de stad. Kennis die nog werd aangevuld door gericht onderzoek op het stadsarchief. De bouwpraktijk als vrij gevestigd architect leverde hem tenslotte geregeld projecten op in de binnenstad. Het waren deze 'case studies' die vader in gelegenheid stelde het verleden te reconstrueren, in een proces van interpreteren, combineren en deduceren. Het is het verhaal van de architect die de bouwhistorie verder helpt, daar waar historici of kunsthistorici gevangen zitten in geschreven bronnen of artefacten. Het ging hem wellicht minder om de jaartallen (alhoewel hij zich terdege bewust was van de chronologie), als wel om het continue groeiproces door de eeuwen heen, af te lezen uit de aard en de ontwikkeling van de bebouwing, de type huizen, de ligging ervan, de constructie en maatvoering etc. etc. Zijn zodoende verworven inzichten deelde hij in woord en geschrift. Met name noem ik hier zijn grensverleggende artikel over de westtoren van de Sint-Jan2, alsmede zijn uitgebreide studie over de 'Wordingsgeschiedenis van het Bossche stads gebied'3, en zijn artikel 'Wat aan de oprichting van de Boschboom vooraf ging'4, over 50 jaren stadsontwikkeling. Zijn gestrengheid maakte vader allicht niet voor iedereen even makkelijk, maar het maakte hem des te meer betrouwbaar als architect, pleitbezorger en docent. Het versterkte het gezag van zijn kennis. Voor mij als architectuurhistoricus, als pleitbezorger om den brode en niet in de laatste plaats als vader, is hij voor mij een voorbeeld, ook na jaren. |
Noten | |
1. | Thijs van de Griendt en Jos van der Vaart, "Pleidooi voor integrale aanpak van Bossche binnenstad" in: Brabantia 18 (1969) 1-9 |
2. | Jos van der Vaart, "De westertoren van de Bossche Sint-Janskerk" in: Brabantia 17 (1968), 404-408 |
3. | Jos van der Vaart, "Het Bossche stadsgebied" in: Boschboombladeren 25 (1991) 1-66 |
4. | Jos A.J. van der Vaart, "Wat er aan de oprichting van de Boschboom vooraf ging" in: Boschboombladeren 42 (1994) 3-60 |
G.C.M. van Dijck, De Bossche Optimaten (1973) 394n
C.J. Gudde, 's-Hertogenbosch geschiedenis van vesting en forten (1974) 10, 12, 39, 41, 59
A.M. Koldeweij, In Buscoducis Bijdragen (1990) 428
Noordbrabants Historisch Jaarboek 16 (1999) 77